(voor Colette Peignot (1903 - 1938))
Jij bent geboren als Colette Laure Lucienne Peignot op 8 oktober 1903 in Parijs, in een oude, burgerlijke familie van intellectuelen. Jouw opa van moederskant was de diepdrukker Charles-Armant Chardon en jouw overgrootvader was de academicus en oprichter van het Museum van de Middeleeuwen (Musée de Cluny) Albert Lenoir, de zoon van de mediëvist en directeur van het Musée des Monuments français Alexandre Lenoir en de kunstschilderes Adélaide Binart, een goede vriendin van Jacques-Louis David. Jouw vader was de letterontwerper/lettergieter Georges Peignot, geboren op 24 juni 1872 in Parijs en overleden op 28 september 1915 in Givenchy-en-Gohelle. Hij is ten noorden van Arras met een kogel in zijn voorhoofd vermoord. Hij was adjudant artillerie in het Territoriale Leger. Zijn broers André, Rémy en Lucien werden ook in de oorlog vermoord. Georges werd 43 jaar en hij is in het familiegraf in de begraafplaats van Fontainebleau begraven. Hij was de directeur van de gieterij G. Peignot & Fils en hij creëerde de lettertypen Grasset, Auriol, Garamond en Cochin. Jouw moeder was Suzanne Chardon (1876 - 1962), de dochter van een snijplotterdrukker, die de Chalcographie du Louvre drukte.
Jouw broer was Charles (1897 - 1983) en jouw zussen waren Madeleine (1899 - 1949) en Geneviève (1900 - 1993). Jouw jeugd was tragisch. Op jouw 13-de overleden jouw vader en jouw drie ooms. Jouw moeder droeg rouwkleding tot haar overlijden. Op jouw 13-de kreeg jij tuberculose door het contact met jouw oom Lucien en jouw jonge neef, die beiden overleden. Jij was het slachtoffer van een herhaaldelijk seksueel misbruik door een geestelijke en de ontkenning daarvan van jouw onverdraagzame moeder. Jij studeerde aan de katholieke Cours Desir, opgericht in 1853 door Adeline Desir, op 39/41, rue Jacob. Jij kreeg les van de pedagoge/pianiste Marguerite Charlotte Long, getrouwd met de aristocratische musicoloog Joseph Marie de Marliave, bevriend met Gabriel Fauré. Joseph werd op 24 augustus 1914 als infanterie-kapitein in Senon vermoord en hij werd 40 jaar. Marguerite was bevriend met o.a. Maurice Ravel, Gabriel Fauré, de violist Jacques Thibaud, Claude Debussy en de componist Pierre Vellones. Jij kwam in opstand tegen jouw familie en jouw gemeenschap door een leven als vrije vrouw te leiden.
In 1926 ontmoette jij de anarchistische journalist/schrijver Jean Bernier, met wie jij een korte, intense affaire had. Jij bent beïnvloed door Arthur Rimbaud, Friedrich Nietzsche en Gabriele D'Annunzio. Jean was bevriend met Pierre Drieu la Rochelle en de surrealisten. Jullie zochten meteen naar het absolute. Jouw vriendin, de schrijfster Ella Maillart, zei, dat jij op de eerste ontmoetingsavond al tegen Jean zei: 'Ik wil jouw bloed uit jouw mond drinken!'. Jullie pasten niet bij elkaar, jullie verscheurden elkaar. Jij reisde naar Corsica en Zuid-Amerika. Terug in Parijs was jij zwanger en had jij tuberculose. Op 9 januari 1927 was jij uitgeput en heb jij jezelf met een pistool in de borst geschoten. Jij overleefde dit en in 1928 zat jij in het sanatorium van Leysin. Jij ontmoette de arts/dichter/schrijver Eduard Trautner (1890, Erlangen), wiens broer Erich (1897 - 1916) tijdens de oorlog werd vermoord. Eduard was bevriend met Bertolt Brecht. Jij woonde zes maanden op 129 Hohenzollerndamm in Berlijn, in totale afzondering en onderwerping. Eduard was een liefhebber van Markies de Sade en Leopold von Sacher-Masoch. Zijn fantasieën resoneerden met jouw nihilisme. Jij was zijn prooidier, maar jij wist te ontsnappen. Jij zei: 'Op een nacht ben ik weggelopen. Het was te veel, te perfect in het genre.'.
In 1930 ging jij naar de Sovjet-Unie om het leven van de moezjieks in een kolchoz (arme boeren in een collectieve boerderij) te delen. Jij ontmoette de schrijvers Viktor Lvovitsj Kibalchick en Boris Andrejevitsj Pilnjak, wiens minnares jij was. Boris werd op 21 april 1938 in Kommunarka door de Tsjeka (NKVD) vermoord. Hij werd 43 jaar. Jij was in Leningrad, Sotsji en Moskou. Berooid en ziek keerde jij naar Parijs terug. In de Rue Blomet leidde jij een losbandig leven. Volgens Bataille gaf jij jezelf aan passerende mannen, echter zonder daar plezier aan te beleven. Jij ontmoette er de marxist/communistisch activist/journalist Boris Souvarine, een mede-oprichter van de Franse Communistische Partij (PCF). Jij had een vredige en trieste relatie met hem. Jij bezocht de bijeenkomsten van de Democratische Communistische Kring, waar jij de filosofe Simone Adolphine Weil ontmoette. Simone en jij waren dik bevriend met elkaar. Jij ontmoette ook o.a. Michel Leiris, Georges Bataille, Raimond Queneau, de filosoof Pierre Kaan en de politiek filosoof Karl Korsch. Met de erfenis van jouw vader subsidieerde jij het tijdschrift 'La Critique sociale' van (de Cercle de) Souvarine en als Claude Araxe publiceerde jij er artikelen en recensies in. Jij publiceerde ook artikelen in het weekblad 'Le Travailleur Communiste Syndicale et Coopératif' van Paul Rassinier.
In 1934 verliet jij Boris Souvarine voor Georges Bataille. Jij kreeg een 'vermeende aanval van dementie', waardoor jij in de kliniek van dokter Bernard Weil belandde, de vader van Simone. Daarna werd jij door de psychiater/psycho-analyticus Adrien Alphonse Alcide Borel behandeld, een vriend van Bataille. In de zomer van 1935 ging jij bij Bataille wonen. Jullie intense relatie was een destructieve puinhoop met alcoholisme, openbare vernederingen en bordeelbezoeken. Aan de andere kant waren jullie ook in het gezelschap van de surrealistisch schrijver Michel Leiris, de kunstschilder André Masson, de socioloog/ludoloog Roger Caillois, de schrijver/kunstenaar Pierre Klossowski en de schrijfster Denise Rollin. Jij was een centrumlid van Bataille's geheime genootschap Acephale. Als pseudoniem koos jij voor Laure, een voornaam van jou en een verwijzing naar de dichteres Laure de Sade (1310 - 1348), oftewel Laure de Noves, getrouwd met graaf Hugues II de Sade en de muze van Franciscus Petrarca. Jij eindigde jouw leven in complete armoede en jij bleef medicijnen gebruiken.
Jij overleed op 7 november 1938 door tuberculose in een kamer in Saint-Germain-en-Laye, gehuurd door Georges Bataille. Jij schreef aan Georges: 'Ik haatte ons leven, vaak wilde ik mezelf redden, alleen de bergen in gaan (het redde mijn leven nu, weet ik)'. Jij werd 35 jaar en jij bent in het kerkhof van Fourqueux begraven en later in Seine-et-Oise. Jij had jouw hele leven een broze gezondheid, koortsaanvallen, hoestbuien tot je het bewustzijn verloor, zenuwaanvallen, zelfdodingsimpulsen en abortussen. Jij ging van sanatoria naar rusthuizen; in 1919 in Vernet-les-Bains, in 1923 in Barèges, Lourdes en Lavernoze, in 1926 in Banyuls, in 1927 in Bois-Cerf, Céret, Prats-de-Mollo en Laccabanasse, in 1928 in Leysin, in 1930 in Combloux enzovoort. Jouw graf in Seine-et-Oise kreeg een L-vormige buxes. Michel Leiris stopte 5 dobbelstenen in de kist en Georges Bataille enkele pagina's van 'The Marriage of Heaven and Hell' van William Blake. In het essay 'Le Guilty' uit 1944 van Georges riep hij met emotie het pijnlijke leed van jou op. Hij schreef: 'Ik heb zojuist mijn levensverhaal verteld: de dood had de naam van LAURE aangenomen.'